De methodes van Johan Huizinga vormen tot op de dag van vandaag een controversieel onderwerp binnen de geschiedwetenschap. Toch stond Huizinga onder meer mee aan de wieg van de cultuurgeschiedenis, de historische sensatie en een herwaardering van de middeleeuwen. Bij zijn onderzoek ging de historicus vaak onorthodox te werk, waardoor critici hem subjectivisme en een gebrek aan nauwkeurigheid verwijten. Toch zijn de bijdragen en de betekenis van Johan Huizinga binnen de geschiedschrijving onmiskenbaar, daarom worden hieronder kort zijn belangrijkste ideeën en publicaties besproken. De focus ligt daarbij hoofdzakelijk op zijn belangrijkste publicatie ‘Herfsttij der middeleeuwen’ uit 1919, waarmee de historicus internationale faam verwierf. Met het werk groeide Huizinga uit tot een van de meest prominente academici van Nederland en werd hij verschillende malen voor een Nobelprijs genomineerd.
De eigentijdse invloeden op zijn denkbeelden
Johan Huizinga’s intellectuele volwassenwording voltrok zich tijdens een periode van grote politieke verschuivingen in Europa. Deze hadden een significante invloed op zijn denkbeelden, waarbij vooral zijn afkeer van het nationalisme tekenend was. Hij weigerde om zich binnen de stroming van nationalistische historici, zoals Henri Pirenne in België, te plaatsen die voor een verheerlijkende nationale geschiedschrijving van de jonge natiestaten moesten zorgen. Huizinga was de mening toegedaan dat historici zich niet mogen laten leiden door politieke doeleinden. Hiermee kwam hij onder meer met Henri Pirenne in conflict, die in België wel een dergelijke rol vervulde. Niet enkel de politieke context, maar ook de culturele omstandigheden hadden een impact op Huizinga’s denkwijze. Hij plaatste zich binnen de beweging van het symbolisme en werd beïnvloed door het principe van l’art pour l’art. Vanuit deze veronderstelling focuste hij zich voornamelijk op de esthetische en gevoelsmatige aspecten uit het verleden. Huizinga onderging klaarblijkelijk een historische sensatie bij het zien van de kunstwerken van Jan van Eyck, wat in hem een verregaande belangstelling voor de middeleeuwen losweekte.
Na het bezoeken van een tentoonstelling over de Vlaamse primitieven in 1902 te Brugge raakte Huizinga zo onder de invloed van de Bourgondische middeleeuwen dat hij besloot er een uitgebreide studie aan te wijden. Dit resulteerde in 1919 in de publicatie van zijn ‘Herfsttij der middeleeuwen’, dat door voorstanders als een meesterwerk wordt beschouwd en door critici van zowel toen als vandaag als pseudowetenschappelijk. Dit komt hoofdzakelijk verder uit de onorthodoxe methodes en opvattingen die Huizinga eropna hield. Hierbij negeerde de onderzoeker de meeste regels van het wetenschappelijk onderzoek en combineerde aspecten van geschiedenis, sociologie en antropologie. Het is niet het combineren van disciplines op zich dat baanbrekend was, maar vooral de combinatie van geschiedkundige en antropologische methoden. Centraal in het bronnencorpus stonden narratieve bronnen zoals kronieken en poëzie die volgens hem een specifieke inkijk geven in de historische realiteit. Hier gebruikte hij vooral de Franstalige kroniekschrijvers Chastelain, La Marche en Monstrelet, die volgens hem het best de cultuur van het Bourgondische gebied weergaven. Reeds op het moment van de publicatie leverde dit Huizinga kritiek op doordat dit regelrecht inging tegen de opkomende verwetenschappelijking van de geschiedschrijving in de voetsporen van Leopold von Ranke. Binnen deze stroming werd ernaar gestreefd om de geschiedkunde in staat te stellen objectieve feiten naar voren te brengen aan de hand van een degelijke bronnenkritiek, zowel op inhoud als op vorm.
Herfsttij van de middeleeuwen, en van de geschiedwetenschap?
Huizinga hanteerde een flamboyante en beeldende schrijfstijl waarmee hij poogde de lezer figuurlijk mee te nemen naar de beschreven periode. Hij trachtte als het ware een historische sensatie te creëren waarbij een sterk gevoel van verbondenheid ontstond tussen heden en verleden. Deze eloquente vorm van taal die het lezen daarenboven vergemakkelijkte, zou voor de historicus van vandaag als een belangrijk instrument gebruikt worden om een breder publiek aan te trekken. Qua genre kan ‘Herfsttij’ gezien worden als een elitegeschiedenis waarbij de Bourgondische hofcultuur centraal stond. De hofcultuur kenmerkte zich door decadente banketten die vooral de rijkdom en de macht van de hertogen moesten etaleren aan de aanwezigen. Inhoudelijk hield de historicus er een vooruitstrevende analyse op na door deze hofcultuur te gaan bevragen op cultureel antropologische wijze. Vanuit deze methode bestempelde Huizinga het Bourgondisch bestuur als een ‘theaterstaat’. Door het centraal staan van het ceremoniële zag de historicus de Bourgondische hertogen verantwoordelijk voor het scheppen van een verbindende identiteit gebaseerd op kunst en cultuur. Ook hierin verschilde Huizinga van Pirenne, die de hertogen vooral naar voren schoof als de scheppers van een institutioneel kader van waaruit de handel aanzienlijk kon aangroeien en zo aan de basis lag van de vroege industrialisering van de Lage Landen. Als oorzaak van de uitgebreid ontwikkelde hofcultuur zag Huizinga de verharding van de middeleeuwse maatschappij. Volgens hem trok de aristocratie zich terug in een wereld van verfijning en frivoliteit om zich af te zetten van de contrasterende buitenwereld. Hierin komt duidelijk zijn antropologische en gevoelsmatige focus naar boven. Huizinga wilde met zijn werk dan ook een herwaardering van de middeleeuwen als tijdsperiode bewerkstelligen, omdat ze traditioneel vaak in een negatief daglicht werd geplaatst.
Ondanks de vernieuwende methodes en inzichten van Johan Huizinga kon het werk rekenen op aanzienlijke kritieken vanuit de wetenschappelijke wereld. Een eerste kritiek werd geuit op het vorsen van zijn bronnen: hij gebruikte bijna uitsluitend narratieve bronnen zoals kronieken en poëzie. Huizinga achtte dit voldoende voor de cultuurgeschiedenis die hij wilde schrijven, maar daardoor negeerde hij volledig de handel en de economie die zich toen reeds uitgebreid had ontwikkeld in de Nederlanden. Hierdoor nam de historicus bijvoorbeeld de groeiende lakenhandel en de toenemende urbanisatie in het graafschap Vlaanderen niet in rekening. Ook bediende Huizinga zich enkel van Franstalige bronnen door zijn focus op de bovenklasse, terwijl er in het onderzochte gebied ook een grote invloed heerste van het Middelnederlands en het Latijn. Volgens critici maakte de historicus ook een inschattingsfout bij het klasseren van de evoluties op religieus vlak als een neergang van de spiritualiteit, in plaats van als vroege aanwijzingen voor de opkomst van het protestantisme. Huizinga’s methode oogstte ten slotte ook kritiek op de bijna onbestaande verwijzingen naar secundaire literatuur; dit deed hij vanuit de idee zich enkel te focussen op de overleveringen uit het verleden zelf.
Naar een herwaardering van de methode Huizinga
Uit de bovenstaande kritiek zou de indruk gewekt kunnen worden dat de auteur van ‘Herfsttij’ niet op de hoogte was van de geschiedkundige methode en kritiek. Dit wordt tegengesproken door zijn voorgaand werk waarin hij wel nauwer de gebruikelijke regels toepaste. Huizinga ging in zijn voornaamste werk dan ook bewust uit van een eigen methode die naar het voorbeeld van Jacob Burckhardt een diepgaande beschrijving van een bepaalde tijdsperiode wilde bieden. Hierin zit zijn belangrijkste bijdrage aan het ontstaan van de cultuurgeschiedenis. Huizinga poogde door een thick description van volledige samenleving een totaalbeeld te kunnen scheppen. Deze ambitieuze betrachting maakte hem kwetsbaar voor kritiek. Uit de bovenstaande summiere schets blijkt dat Johan Huizinga en zijn ‘Herfsttij der middeleeuwen’ weinigen in de academische wereld onbewogen lieten en laten. Zijn werkwijze kan niet alleen als een inbreuk op alle wetten van het toenmalige historisch onderzoek gezien worden, maar ook als een vernieuwende inbreng waarbij hij concepten zoals de historische sensatie introduceerde. De historicus en zijn werk verdienen dan ook een blijvende aandacht op de analyse van zijn methode, maar ook voor zijn originele bijdragen aan de geschiedwetenschap die vandaag nog steeds van waarde kunnen zijn.
Auteur
Deze educatieve tekst werd geschreven door Dimitri De Roover, master in de geschiedenis en student overheidsmanagement en -beleid aan de KU Leuven en vrijwilliger bij Ifese.
Bibliografie
Primaire literatuur
- HUIZINGA, J., Herfsttij der Middeleeuwen: studie over levens- en gedachtenvormen der veertiende en vijftiende eeuw in Frankrijk en de Nederlanden, Leiden, 2018.
Secundaire literatuur
- ANKERSMIT, F. en MENEZES, J., ‘Historical Experience Interrogated: A Conversation’, Journal of the Philosophy of History, 11 (2017), 247-273.
- ARNADE, P. e.a., Rereading Huizinga: Autumn of the Middle Ages, a Century Later; Amsterdam; 2019.
- BOONE, M., ‘L’automne du Moyen Âge : Johan Huizinga et Henri Pirenne ‘plusieurs vérités pour la même chose’, in P. Moreno en G. Palumbo (red.), Autour du XVe Siècle, Luik, 2008, 27-51.
- OTTERSPEER, W., De hand van Huizinga, Amsterdam, 2009.