De sociolinguïstiek tracht de sociale dimensie van taal bloot te leggen. Ulrich Ammon, een van de pioniers in deze discipline, overleed exact een half jaar geleden. Voor die gelegenheid schreef Vince Liégeois dan ook een in memoriam dat zijn uitmuntende methodologische reflecties in de verf zet, evenals het belang dat hij aan wetenschapspopularisering en empirisme hechtte. Vince Liégeois is hoofdredacteur van “In Perspectief” en PhD-Student in Linguistics aan de Universiteit van Bourgogne en de Heinrich Heine Universiteit van Düsseldorf.
Exact een half jaar geleden overleed Ulrich Ammon, zonder twijfel een van de meest vooraanstaande Duitse taalkundigen van de tweede helft van de twintigste eeuw. Het lijkt misschien wat laat – om niet te zeggen hopeloos te laat – om een half jaar later een in memoriam te schrijven ter ere van zo’n vooraanstaand persoon binnen de wetenschap. Echter, een iets uitgesteld eerbetoon biedt misschien juist betere inzichten m.b.t. zijn belang en aanzien binnen de academische wereld.
“Ulrich Ammon was een van de belangrijkste stemmen over Duits taalkundig onderzoek in deze wereld […] Met hem verliest de Duitse taalkunde een boegbeeld van de sociolinguïstiek en een van haar belangrijkste vertegenwoordigers”, klonk het bij het Genootschap voor Toegepaste Taalkunde (GAL, Gesellschaft für Angewandte Linguistik), waarvan de op 3 mei te Essen onverwachts overleden Ulrich Ammon (75 jaar) nog een aantal jaar voorzitter was geweest.
Het zijn zonder meer mooie woorden voor Prof. Ammon, die tot en met 2008 – toen hij zijn emiraat kreeg – onderzoek deed aan de Universiteit van Duisburg-Essen (vroeger de Gerhard-Mercator Universiteit Duisburg geheten), alwaar hij ook zijn doctoraat schreef, vanaf 1980 de leerstoel voor Germanistiek bekleedde en ook verschillende malen decaan was. Na zijn emiraat was hij ook nog gastprofessor in niet minder dan zes continenten, onder andere aan universiteiten in de Verenigde Staten, Australië, Afrika, China en Japan. Doorheen zijn leven was hij ook actief lid van o.a. de Internationale Raad van het Instituut voor de Duitse Taal, het Goethe Instituut (een van de belangrijkste organisaties m.b.t. het verspreiden van de Duitse taal, literatuur en cultuur) en de boekenreeks Lingua Academia.
Het belang van Ulrich Ammon voor de sociolinguïstiek en de Duitse taalkunde in het algemeen kan niet onderschat worden. De subdiscipline van de sociolinguïstiek bestudeert de taal als een sociaal gegeven. Het is gebaseerd op de werken van William Labov (1963, 1966) en Basil Bernstein (1971). De sociolinguïstiek onderzoekt daarbij hoe socio-economische en culturele verschillen vanuit een taalkundig perspectief enerzijds een sociale oorsprong hebben (hetzij diachronisch, hetzij synchronisch) en anderzijds ook een zekere taalkundige weergave hebben. Haar hoofdvragen zou ik zelf – hoewel onvolledig – als volgt definiëren: (i) wat is de taalkundige relatie tussen mens en maatschappij, (ii) hoe definieert de mens zich a.d.h.v. taal als een sociaal wezen in die maatschappij, en (iii) hoe legt taal de verschillende sociale lagen en soorten kapitaal (cf. Bourdieu 1977) van die maatschappij bloot?
Thans is deze discipline enorm gegroeid en veruit een van de bekendste en populairste disciplines binnen de taalkunde. Men kan vandaag dan ook spreken van verschillende scholen – bv. de sociologie van taal – en nieuwe disciplines – bv. historical sociolinguistics, migratiesociolinguïstiek, variëteitenlinguïstiek – die zijn ontstaan. Hetzelfde geldt voor de onderwerpen waar deze taalkundigen zich mee bezighouden: sociolinguïstische identiteit; migratie, taal en inburgering; vaktalen; de verhouding dialect-standaardtaal; etc.
Dit was echter niet altijd zo. Met betrekking tot de Duitse sociolinguïstiek moeten we professor Ammon als de grondlegger van deze discipline beschouwen. Voor zijn doctoraat doet de jonge wetenschapper onderzoek naar dialectgebruik (bij jongeren) en problemen die dialectsprekers ondervinden bij het leren/spreken/schrijven van de standaardtaal, wat hij met de sociolinguïstische theorieën van Labov en Bernstein verbindt. Hij stelt zich ook de vraag hoe dialectsprekers zich taalkundig gedragen (d.w.z. welke taal zij spreken, welke woorden ze gebruiken, hoe ze staan tegenover andere variëteiten) op school en op de werkvloer, en hoe zij eventueel meer aangetrokken kunnen worden tot de standaardtaal of een ander taalsysteem om efficiëntie en communicatie te bevorderen.
Hier komt ook zeer duidelijk de applied linguist naar boven[i]; hij wil weten welke functie dialecten hebben in meer formele contexten en hoe deze functie evolueert/zou kunnen evolueren. Het nieuwe wetenschappelijke kader van de sociolinguïstiek zorgt er echter voor dat de these van Ammon niet overal even goed begrepen wordt en dat de nodige polemiek ontstaat binnen de taalkunde en bij verschillende dialectsprekers (die zich uiteraard aangesproken voelden). Nochtans heeft Ammon in werkelijkheid altijd tegen de marginalisering en juist voor de herwaardering van dialecten gepleit. Op dit moment is er volgens mij ook niemand meer die niet zou erkennen dat professor Ammon één van de grootste verdedigers van de Duitse dialecten en daarmee het Duitse taalrepertorium an sich was, zelfs in die zin dat de Duitse taalkundige ook in het publieke debat het gebruik van dialecten durfde te verdedigen.
Zijn doctoraatsthesis – en misschien ook masterthesis – kan men in dat opzicht ook als het beginpunt van de Duitse sociolinguïstiek beschouwen. De “pionier” van de sociolinguïstiek was bijgevolg ook vele jaren directeur van de taalkundige boekenreeks “Sociolinguistica: International Yearbook of European Sociolinguistics”, dit tezamen met andere internationaal bekende sociolinguïsten als Peter H. Nelde en Klaus Mattheier. Na meer ervaring als academicus verbreedde hij zijn horizon en interesseerde hij zich ook voor de sociolinguïstische situatie van andere talen, zoals het Engels en het Italiaans. Eén van de belangrijkste theses voor de evolutie van de Italiaanse sociolinguïstiek, over “dilalia” (G. Berruto 1989), komt ook uit een door Ammon samengesteld boek genaamd Status and Function of Languages and Language Varieties.
De belangrijkste en internationaal bekendste bijdragen van professor Ammon zijn voor mij zijn werken over het “Duits als pluricentrische taal”. Een groot probleem binnen de taalkunde is namelijk wat wel of niet een dialect of een taal is (in de zin van nationale taal/standaardtaal). Met betrekking tot het Nederlands zou men bijvoorbeeld kunnen stellen dat het West-Vlaams en Antwerps dialecten zijn, daar zij vormelijk en structureel zeer hard op het Nederlands gelijken. Echter, dit argument van “gelijkaardigheid” vervalt wanneer we de vergelijking maken tussen het Nederlands en het Duits, die inderdaad ook op elkaar gelijken maar door de bevolking niet als dialecten, maar als verschillende talen beschouwd worden.
Een probleem eigen aan de Duitse taal is bovendien dat deze de nationale taal of een van de nationale talen is in verschillende landen: Duitsland, Oostenrijk, Liechtenstein, Zwitserland (samen met Frans, Italiaans en Reto-Romaans), Italië (in Zuid-Tirol), Luxemburg, België (in de Oostkantons), Denemarken (Zuid-Jutland), en ook nog bepaalde gebieden in bijvoorbeeld Frankrijk, Tsjechië, Polen en Rusland (Koningsbergen). Voor verschillende landen geldt ook een ietwat andere standaard: het Duits dat men in Duitsland op televisie spreekt is bijvoorbeeld niet hetzelfde als datgene wat je in Oostenrijk of Zwitserland in de media hoort en zelfs tussen Noord- en Zuid-Duitsland kan men al een aantal opvallende verschillen bemerken.
Zijn al deze verschillende regionale variëteiten dan verschillende talen of, ondanks hun groot bereik en sociaal aanzien, een dialect van een van de andere talen of een abstracte, overkoepelende Duitse taal? De these van Ulrich Ammon is in dat opzicht dat het Duits een plurilinguïstische en ook pluricentrische taal is (deze termen vinden min of meer hun oorsprong en eerste echte definities in de werken van Ammon); dat wil zeggen dat al deze variëteiten in grote mate dezelfde taal zijn, en dat onderlinge verschillen het gevolg zijn van culturele en geografische verschillen – wat men in het bijzonder ziet aan verschillende dialectismen die in deze variëteiten optreden – en de lange en rijke geschiedenis van een taal. Met betrekking tot de Duitse cultuur en geschiedenis zien we bijvoorbeeld dat er verschillende centra voor die taal bestaan waarvan de historische oorsprong duidelijk is, onder andere in de vorm van verschillende naties/staatsvormen.
Ook hier duidt professor Ammon dus weer op de sociolinguïstische dimensie van taal die, alweer, de complexiteit van het studieobject van de taalkunde duidelijk maakt. De afgelopen decennia werden ook talen zoals het Engels (met o.a. een verschillende standaard in het Verenigd Koninkrijk, Ierland en de Verenigde Staten), het Frans (bv. Frankrijk, Canada, Wallonië), het Spaans (bv. Spanje, Latijn-Amerika, de Canarische Eilanden,…), het Portugees (bv. Portugal, Brazilië) en ook het Nederlands (Nederland, Vlaanderen, Suriname) als plurilinguïstische of pluricentrische talen bestempeld[ii].
Ik herinner mij Ulrich Ammon in dat opzicht vooral vanwege een artikel uit 1994 dat ik gedurende mijn universiteitscarrière moest lezen voor Duitse Taalkunde, zij het één van zijn minder bekende artikels – een verborgen pareltje om het metaforisch te verwoorden. De titel was “Wat is een Duits dialect?” (Was ist ein deutscher Dialekt? Präzisierungsversuch einer Grundfrage der deutschen Dialektologie und der in ihr erhaltenen ungelösten Forschungsaufgaben) en het handelde over de vraag wat exact een dialect is, in dit geval met betrekking tot de Duitse taal.
Zoals reeds aangetoond, is het niet altijd duidelijk wat wel of niet een dialect is. Bovendien biedt de traditionele historische linguïstiek – de discipline die de evolutie van talen onderzoekt – ook geen antwoord op deze vraag, daar vanuit een synchroon perspectief alle dialecten talen zijn, aangezien sprekers zich tot deze taalsystemen wenden om zaken uit te drukken en vanuit een diachroon perspectief alle talen dialecten zijn, daar ze teruggaan op een oudere versie van een zekere taal.
Ammon pleit in dat opzicht alweer voor een sociolinguïstische analyse van het concept “dialect”. In het artikel – waarin hij m.b.t. de verschillende terminologie ook andere termen zoals variëteit, taal, omgangstaal, taalsysteem e.d. zeer duidelijk definieert – verklaart hij dat hetgeen wij als dialect bestempelen of kunnen bestempelen normaal gezien moet voldoen aan drie criteria: (i) Gelijkaardigheid: het moet een zekere vormelijke en structurele gelijkheid met een ander dialect of de standaardtaal vertonen; (ii) Overdakking: het moet gesproken worden in een gebied waar nog een andere variëteit aanwezig is die normaal aangezien de geschreven taal domineert en op school onderwezen wordt; (iii) Zelftoeordening: de sprekers moeten hun variëteit als een (mogelijk) dialect zien en verwantschap met een andere taal/een ander dialect zien. Het eerste is een taalintern gegeven, gezien het louter over de vorm en structuur van de taal handelt, het tweede een sociolinguïstisch gegeven, daar het over de sociale situatie van de taal gaat, en het derde een metalinguïstische overweging waarin de perceptie van de spreker centraal staat. Het artikel geeft ook weer de aanzet – hoewel niet expliciet besproken – om te denken aan het belang en nut van de termen plurilinguïsme en pluricentrisme.
Dit artikel geldt voor mij trouwens als het summit van duidelijke en onderbouwde wetenschappelijke communicatie: een goed gestructureerd artikel met zeer bekende en eenvoudige voorbeelden – Ammon sprak over het Luxemburgs, het Fries, het Alemannisch van de Elzas, het Nederduits of Noord-Duits en Opperduits (Beiers en Zwitsers), bekende variëteiten waardoor ook de niet-belezen lezer de argumentatie kan volgen – die meerdere malen terugkeren, alsook het gebruik van een bij momenten haast mathematische logica, in het bijzonder wanneer hij spreekt over “gelijkaardigheid” en verschillende algebraïsche formules en symbolen gebruikt.
Bovenstaande voorbeelden over de termen “plurilinguïsme”, “pluricentrisme” en “dialect” – slechts een paar van de termen die we binnen de taalkunde met Ammon associëren – tonen zonder meer het belang van Ammon voor de sociolinguïstiek, alsook het belang dat hij hechtte aan theoretische, epistemologische en methodologische overwegingen. Deze wetenschappelijk-kritische blik is ook verscheidene medewerkers van het Genootschap voor Toegepaste Taalkunde bijgebleven: “Ook diegenen die niet altijd met zijn pittige theses en overwegingen overeenstemden hebben altijd de duidelijkheid van zijn argumentatie naar waarde geschat en van zijn scherpte, manier van denken en ijver veel geleerd.” Met betrekking tot het methodologische en empirische karakter van zijn werken lijkt hij mij trouwens een van de beste voorbeelden van een empirisch en bekwaam wetenschapper te zijn voor jonge taalkundigen. Het was bovendien Ammon die maar al te vaak, in zijn werken of op wetenschappelijke bijeenkomsten, duidde op het belang van empirische data en empirische analyses voor de sociolinguïstiek en taalkunde in het algemeen.
Dit wordt ook duidelijk wanneer men naar de bibliografie van professor Ammon kijkt, waar men zelfs twee wetenschappelijke bestsellers ziet verschijnen. Zo verzorgde Ammon onder meer de redactie van het Handboek van de Sociolinguïstiek (1985, Handbook of the Science of Language and Society), dat in drie onderdelen – van elk niet minder dan 800 pagina’s – uitgegeven werd en nog niet zo lang geleden, in 2016, door Ammon zelf geüpdatet werd en een nieuwe oplage kende. Zijn andere bestseller wat het Variantenwoordenboek van het Duits (2004, German Dictionary of Regional Language Variants), waarvan hij mederedacteur was en waarvoor heel veel van zijn doctoraatsstudenten ook onderzoek deden. In dit Woordenboek, waarin de toegepaste taalkundige in hem weer duidelijk naar buiten komt m.b.t. zijn interesse in semantiek (betekenisleer) en lexicografie (het vastleggen van verschillen in betekenis), verzamelt hij voor alle Duitstalige landen de varianten van niet minder dan 12.000(!) termen en uitdrukkingen. Beide werken tonen duidelijk de ijver van de taalkundige, alsook zijn talent om een groot publiek aan te spreken.
Zijn populariteit als wetenschapper en zijn kritische, doch eenvoudig te lezen werken zorgden ervoor dat hij ook op pseudowetenschappelijke of openbare lezingen een graag gezien persoon was. Hier komt duidelijk ook zijn aandacht voor wetenschapspopularisering en het verspreiden van wetenschappelijke data naar de niet-wetenschappelijke bevolking tot uiting, alsook zijn respect voor dialectsprekers en interesse/tolerantie voor die dialecten. In dat opzicht schreef Ammon ook meermaals artikels voor het tijdschrift Forschung & Lehre, dat ontdekkingen en artikels uit verschillende wetenschappen bundelt. Daardoor bereikte hij dus ook wetenschappers uit andere disciplines en stimuleerde hij inter- en intradisciplinair denken.
Na zijn emiraat bleef hij zoals eerder vermeld lesgeven en wetenschappelijk onderzoek uitvoeren. Recent schreef hij in dat opzicht ook een boek over de positie en het gebruik van de Duitse taal wereldwijd (2014, Die Stellung der deutschen Sprache in der Welt), in het bijzonder met betrekking tot economie en het gebruik van Duits in een wetenschappelijke context. Een thema dat op het eerste gezicht misschien geassocieerd zou worden met een “uitbollende” taalwetenschapper op pensioen, maar waarvan de kritische ondertoon in de 1315 pagina’s die het boek telt toch duidelijk toont dat de wetenschapper het belang van kritisch denken en empirische data nooit is vergeten. Hij mag misschien de boot gemist hebben van modernere theoretische kaders als historical sociolinguistics, variëteitenlinguïstiek en migratiesociolinguïstiek – in zoverre er al taalkundigen bestaan die up-to-date zijn met al deze verschillende subdisciplines – zijn aandeel in het tot stand komen van deze nieuwe frameworks, al dan niet direct of indirect, kan niet overzien worden.
We nemen dus afscheid van een wetenschapper die cruciaal is geweest in de ontwikkeling van zijn discipline en op het vlak van methodologie, empirisme, inzet, engagement en wetenschapspopularisering een van de meest vooraanstaande academici van zijn tijd was. Een taalkundige die voor mij persoonlijk ook duidelijk toonde hoe toegepaste en theoretische taalkunde elkaar aanvullen, nieuwe inzichten geven en elkaar zelfs nodig hebben om tot de meest empirische observaties te komen.
Ik ben geen persoon van grote uitspraken, maar de grootste Duitse germanist sinds de tijd van de Neogrammatici is dood – en misschien wel diegene die sindsdien, in de twintigste eeuw, de Duitse taalkunde weer op de kaart zette. We zullen zijn kennis, ervaring en inzicht nog missen in het wetenschappelijke debat.
Auteur
Deze educatieve tekst werd geschreven door drs. Vince Liégeois, doctoraatsonderzoeker Maison des Sciences de l’Homme, Université de Bourgogne, doctoraatsstudent Institut für Romanistik, HHU Düsseldorf en onderzoeker bij Ifese.
Voetnoten
[i] Het verschil tussen toegepaste taalkunde en meer “theoretische taalkunde” is dat de eerste specifiek vraagt naar de functie van taal in de maatschappij en verschillende (professionele) omgevingen, alsook het toepassen van kennis uit de “theoretische” taalkunde in dergelijke situaties – zelfs in die zin dat taal een socio-economisch product wordt.
[ii] Het onderscheid tussen deze termen is niet altijd even duidelijk.
Bibliografie
Ammon, Ulrich (1973): Dialekt, soziale Ungleichheit und Schule. Weinheim-Bâle: Beltz.
Ammon, Ulrich/ Mattheier, Klaus J./ Dittmar, Norbert/ Trudgill, Peter (1985): Sociolinguistics. An International Handbook of the Science of Language and Society ([Soziolinguistik. Ein internationales Handbuch zur Wissenschaft von Sprache und Gesellschaft]). Berlin-New York: De Gruyter.
Ammon, Ulrich (1989): Status and Function of Languages and Language Varieties. Berlin: De Gruyter.
Ammon, Ulrich (1994): “Was ist ein deutscher Dialekt? Präzisierungsversuch einer Grundfrage der deutschen Dialektologie und der in ihr erhaltenen ungelösten Forschungsaufgaben“. In: Dialektologie des Deutschen. Ed. by Mattheier Klaus J./ Wiesinger Peter. Berlin: De Gruyter, p. 369-384.
Ammon, Ulrich/ Bickel, Hans/ Lenz, Alexandra N. (2004): Variantenwörterbuch des Deutschen. Die Standardsprache in Österreich, der Schweiz, Deutschland, Liechtenstein, Luxemburg, Ostbelgien und Südtirol sowie Rumänien, Namibia und Mennonitensiedlungen ([German Dictionary of Regional Language Variants]). Berlin: De Gruyter.
Ammon, Ulrich (2014): Die Stellung der deutschen Sprache in der Welt. Berlin: De Gruyter.
Berruto, Gaetano (1989): “On the Typology of Linguistic Repertoires”. In: Status and Function of Languages and Language Varieties. Ed. by Ammon Ulrich. Berlin: De Gruyter, p. 552-569.